Het hele werkwoord is ‘beproeven’, met een v. De stam is ‘beproev’. De v zit niet in ’t kofschip en daarom vervoeg je de verleden tijd met een d. De f die je ziet, is een ‘valse f’, die pas tevoorschijn komt na het toepassen van de kofschipregel. Het is dus: beproefd. Dit voltooid deelwoord is hier overigens gebruikt als bijvoeglijk naamwoord.