"Ik was altijd wel goed in taal, maar de regels veranderen steeds."
"Zonder spellingchecker zou ik niet kunnen."
"Ik zoek alles op; Google is mijn beste vriend."
"Dat kofschip ... ik heb het nooit begrepen."
"Gelukkig heb ik een collega die goed in taal is."
"Als ik er niet uitkom, omzeil het ik het woord gewoon."